De meeste types van dikkedarmkanker treffen mensen die ogenschijnlijk geen bijzondere risico’s, behalve de leeftijd, vertonen. Ze vormen het resultaat van talloze interacties tussen nog te onderzoeken oorzaken, kankerverwekkende stoffen en genetische factoren die mensen vatbaar maken.
Fruit, groenten, vezelrijke granen, zuivelproducten en regelmatige lichaamsbeweging behoren tot de beschermende factoren van dikkedarmkanker.
Ook erfelijkheid speelt een belangrijke rol in de oorzaken van darmkanker. De kans op deze ziekte ligt twee tot driemaal zo hoog bij eerstegraadsverwanten van de zieke. Men schat dat 30 percent van de personen met dikkedarmkanker drager zijn van een genetische afwijking (mutatie van een of meerdere bepaalde genen), overgeërfd van één van hun ouders. Deze afwijkingen zijn niet allemaal even belangrijk. Twee derden van deze afwijkingen gaan ook gepaard met een lichte tot middelmatig verhoogde kans op dikkedarmkanker. Men kan dus gemakkelijk drager zijn van een genetische afwijking, zonder ooit de ziekte te krijgen.
Een derde van deze afwijkingen (dat gaat om ongeveer 10 procent van de patiënten) stellen de personen die er drager van zijn, bloot aan een verhoogd risico. Men spreekt dan van “niet-polyposische erfelijke darmkanker” (vroeger syndroom van Lynch genoemd), of iets minder vaak van “adenomateuze familiale polyposis” ook wel Peutz-Jeghers-syndroom genoemd.
Wanneer zich een dikkedarmkanker voordoet op een leeftijd ver onder het gemiddelde, mag men deze vorm van kanker vermoeden. Verschillende genetische mutaties die verantwoordelijk zijn voor deze ziektes heeft men al kunnen identificeren. Ze hebben één kans op twee om zich generatie op generatie verder te zetten. Dat is de voornaamste reden waarom een genetisch onderzoek aan de familieleden van deze patiënten moet worden voorgesteld. Mensen die drager zijn van het gemuteerd gen staan onder nauwgezet toezicht (vanaf de kinderjaren als het om familiale polyposis gaat) en krijgen, indien nodig, preventieve behandelingen.