Chronische lymfatische leukemie en chronische myeloïde leukemie zijn twee verschillende ziektes. Dit heeft gevolgen voor de keuze van de behandelingen.
Bij een vaak bijzonder trage evolutie van deze vorm van leukemie kan de dokter tijdelijk een eenvoudige opvolging (regelmatige controles) aanraden. Eventuele infectieproblemen worden dan zo nodig met antibiotica aangepakt.
Als de symptomen ernstiger worden, zal er een chemotherapie moeten worden opgestart. De betrokken personen zullen deze behandeling volgen gedurende vele jaren, maar in de meeste gevallen geeft deze chemotherapie weinig bijwerkingen. Bij een heel aantal patiënten is chemotherapie voldoende om de productie van abnormale bloedcellen te stoppen of af te remmen.
Als de patiënt heel grote lymfeklieren heeft, kan een bijkomende behandeling met radiotherapie nodig zijn. Dankzij de bestraling is het mogelijk om de leukemische cellen die aanwezig zijn in de lymfeklieren te vernietigen. Radiotherapie is een lokale behandeling. De bijwerkingen ervan hangen af van het lichaamsdeel dat bestraald wordt en van het aantal bestralingen dat men heeft gekregen.
Bij jongere patiënten overweegt men soms een stamceltransplantatie (zie verder).
De behandeling van chronische myeloïde leukemie is de laatste jaren erg veranderd. Tegenwoordig is een behandeling met een signaalremmer bij mensen met chronische myeloïde leukemie standaard.
De signaalremmer, die als tablet toegediend wordt, grijpt gericht in op de signalen die de leukemiecel tot voortdurende deling aanzetten. Als deze signalen geremd of weggenomen kunnen worden, houdt de leukemiecel op met delen en sterft ze af. Van groot belang is dat de signaalremmer specifiek werkt op de leukemiecellen. Gezonde cellen lijden nauwelijks onder de werking van dit medicijn.
Verreweg de meeste patiënten reageren gunstig op deze behandeling. Dat wil zeggen dat de afwijkingen in het bloed verdwijnen en bij veel patiënten na verloop van tijd de leukemiecellen met het Philadelphia-chromosoom niet meer worden waargenomen. Het aantal witte bloedcellen daalt, de bloedarmoede verdwijnt, de milt wordt kleiner en de algemene conditie verbetert. Maandelijkse controle in het ziekenhuis is noodzakelijk, zeker in het begin van de behandeling.
De behandeling met een remmer geeft echter bijwerkingen: misselijkheid, spierpijn of kramp in de spieren, vochtophoping (vooral rond de ogen en in de voeten), leverfunctiestoornissen (zelden), diarree en eczeemachtige huidafwijkingen. Deze bijwerkingen zijn meestal met eenvoudige middelen afdoende te bestrijden.
Hier vind je meer algemene informatie over deze gerichte behandelingen.
Immunotherapie bij chronische myeloïde leukemie bestaat uit het toedienen van het middel interferon via een injectie. Interferon is een biologische stof die van nature in ons lichaam voorkomt. Met behulp van de moderne biotechnologie kan men interferon tegenwoordig in het laboratorium namaken. Dit medicijn is in staat om het groeigedrag van leukemiecellen te beïnvloeden.
Dit middel kan enkele bijwerkingen met zich meebrengen, waaronder griepachtige verschijnselen, gevoelens van neerslachtigheid en huidirritatie.
Hier vind je meer algemene informatie over immunotherapie.
Bij bepaalde patiënten met chronische leukemie kan een curatieve behandeling (gericht op genezing) met stamceltransplantatie overwogen worden.
Aan de transplantatie gaat een zware chemokuur en/of totale lichaamsbestraling vooraf. De transplantatie van goedwerkende stamcellen is daarna absoluut noodzakelijk omdat de intensieve behandeling ook het gezonde beenmerg uitschakelt. Dat wil zeggen dat er geen stamcellen (moedercellen) meer zijn waaruit zich bloedcellen ontwikkelen. Daarom is het noodzakelijk om na de intensieve behandeling gezonde stamcellen toe te dienen, zodat het gehalte aan rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes in het bloed hersteld kan worden.
Er zijn twee soorten stamceltransplantaties:
Men dient rekening te houden met het risico op complicaties, vooral in functie van de leeftijd van de patiënt. Zo kan een autologe transplantatie overwogen worden tot ongeveer 65 jaar tegenover 55 jaar voor een allogene transplantatie.
Zoals gezegd krijgen patiënten vlak voor de stamceltransplantatie een intensieve behandeling met cytostatica en/of bestraling om zoveel mogelijk kankercellen te vernietigen. Deze behandeling tast de immuniteit van de patiënt erg aan. De aard en de ernst van de bijwerkingen van deze behandeling variëren van persoon tot persoon.
De meest voorkomende bijwerkingen zijn:
Na de intensieve behandeling worden de eerder afgenomen stamcellen via een infuus toegediend. Het duurt ongeveer twee weken voordat er zekerheid is of het beenmerg weer voldoende bloedcellen aanmaakt. In die periode blijven patiënten vatbaar voor infecties. Regelmatige bloedtransfusies en transfusies met bloedplaatjes zijn gebruikelijk.
Hier vind je verdere info over stamceltransplantatie.
Soms kunnen allogene transplantaties ook uitgevoerd worden na een lagere dosis chemotherapie en/of radiotherapie die toch nog voldoende is om het afweersysteem te onderdrukken en de groei van donorcellen mogelijk te maken. Deze transplanten worden ook wel ‘mini-transplanten’ of ‘transplantaties met verminderde intensiteit’ genoemd. Ze hebben minder onmiddellijke bijwerkingen zodat ze ook op oudere patiënten toegepast worden.
De behandelingen van acute leukemie hebben vooral tot doel zoveel mogelijk leukemiecellen te vernietigen, zodat het beenmerg weer een voldoende hoeveelheid normale bloedcellen kan aanmaken. Latere behandelingen moeten de kansen op een definitieve genezing verhogen. Afhankelijk van het type van leukemie, de leeftijd en algemene toestand van de patiënt voert men daarom chemotherapie, radiotherapie en eventueel een transplantatie van stamcellen uit.
Men begint met een intensieve chemotherapie gedurende een periode van 3 tot 4 weken. De bedoeling is alle symptomen van de ziekte te doen verdwijnen en het beenmerg in staat te stellen zijn normale werking te hernemen.
Dat alle symptomen van de ziekte (complete remissie) na een inductiebehandeling zijn verdwenen, betekent niet dat de patiënt definitief is genezen. Daarom gebruikt men in dit stadium de term ‘remissie’. Om een nieuwe aanval van de leukemie te voorkomen, zijn verdere behandelingen essentieel.
Dit stadium vereist mogelijk verschillende bijkomende chemotherapiecycli, identiek aan de inductiebehandeling. Daarna gaat men over tot een onderhoudsbehandeling, die verschilt naargelang het type van leukemie.
De patiënt blijft gedurende 2 tot 3 jaar chemotherapie volgen (oraal en intraveneus). De doses die in dit stadium worden toegediend, zijn kleiner en gaan gewoonlijk met minder ernstige bijwerkingen gepaard.
Bij een verhoogd risico op recidief of wanneer er sprake is van een terugval zal men aan sommige patiënten met acute myeloïde leukemie een stamceltransplantatie voorstellen (zie het hoofdstuk over chronische leukemie hierboven).
Aangezien chronische leukemie bij kinderen zeldzaam is, richten we onze aandacht op acute leukemie.
Om acute lymfoblastische leukemie bij kinderen te behandelen maakt men voornamelijk gebruik van chemotherapie. Deze behandeling vindt doorgaans plaats in meerdere stappen:
Dit is de eerste fase in de behandeling. Ze moet het aantal kankercellen sterk verminderen. Deze relatief intensieve behandeling duurt 3 tot 4 weken.
Deze fase begint zodra er een complete remissie is behaald, dus als er geen symptomen en klinische tekenen meer zijn (er zitten dan geen kankercellen meer in het bloed of het beenmerg). In die behandelingsfase worden er andere geneesmiddelen gebruikt dan in de inductiefase.
Deze fase volgt meteen op de consolidatie en maakt gewoonlijk gebruik van de geneesmiddelen uit de inductiefase.
Die moet een opflakkering van de ziekte voorkomen en duurt 2 tot 3 jaar. Na afloop van de behandeling wordt de patiënt jarenlang maandelijks opgevolgd. Die opvolging bestaat uit een medisch onderzoek en een bloedafname.
Ook bij dit type leukemie berust de behandeling hoofdzakelijk op chemotherapie. Ze omvat een inductiefase, een consolidatiefase en een intensificatiefase. Die laatste fase kan twee vormen aannemen: chemotherapie of een combinatie van chemotherapie met radiotherapie, gekoppeld aan een allogene of autologe beenmergtransplantatie. Als het nodig is, vervolledigt een onderhoudsfase de behandeling.