De behandeling van invasieve kanker vereist een nauwgezette coördinatie tussen verschillende medische en paramedische disciplines. Afhankelijk van de noden komen er verschillende medische en niet-medische zorgen bij kijken. De therapeutische strategie wordt daarom nooit door één arts beslist. Iedere kankerpatiënt moet worden besproken in een Multidisciplinair Oncologisch Consult (MOC). Daarbij zijn artsen uit verschillende disciplines betrokken samen met experten uit andere vakgebieden (zoals verpleegkundigen, psychologe, diëtisten, enz).
Zo wordt de behandeling dus telkens zoveel mogelijk afgestemd op het individu. De dokters zullen je een behandeling op maat van jouw specifieke situatie voorstellen, waarbij o.a. de volgende elementen meewegen:
Er bestaan diverse behandelingen van kanker die afzonderlijk of in combinatie worden toegepast. Afhankelijk van wat de MOC beslist (en dus o.a. van het type kanker), zullen bepaalde van deze behandelingen gekozen worden, maar zelden allemaal:
Ook voor deze kanker geldt dat de MOC het beste traject zal uitstippelen, toch geven we hieronder een overzicht van de meest gebruikte opties.
Wanneer de chirurgen de tumor weghalen, moeten ze rondom de tumor een 'veiligheidsmarge' nemen, die ze vervolgens microscopisch onderzoeken op de aanwezigheid van tumorcellen. Dit noemt men de 'resectie met tumorvrije marge'. Ze verwijderen eveneens de lymfeklieren nabij de tumor, die overwoekerd kunnen zijn door de kankercellen.
In functie van de plaats en de grootte van de tumor zal de chirurg de long volledig of gedeeltelijk wegnemen:
Na een longingreep verblijft de patiënt doorgaans 24 à 28 uur op intensieve zorgen, voornamelijk om de pijn zo efficiënt mogelijk te bestrijden. Vervolgens duurt de klassieke hospitalisatie, in functie van het type van ingreep, gemiddeld 8 à 10 dagen, behalve bij complicaties. Daarna volgt een herstelperiode.
Lees hier meer over chirurgie in het algemeen.
Soms zal men een beroep doen op radio frequentie ablatie (RFA). Bij deze techniek wordt door de borstwand (onder verdoving) een sonde, 'elektrode', geplaatst vlakbij (of in) de tumor. Vervolgens leidt men energie via deze sonde, waardoor er lokaal een warmte ontstaat die alle kankercellen doodt.
RFA wordt vooral toegepast bij patiënten die geen chirurgie kunnen ondergaan, bijvoorbeeld door andere gezondheidsproblemen of omdat de tumor die zijn locatie moeilijk met een operatie weg te halen is.
Voor radiofrequentie is het aangewezen om één nacht in observatie te blijven. In functie van de oorspronkelijke longcapaciteit kunnen de artsen ademhalingsrevalidatie voorstellen, die gebaseerd is op kinesitherapie en een van nabij opgevolgde fysieke training. Deze methodes leveren een belangrijke bijdrage tot een betere postoperatieve recuperatie.
Bij longkankers kan radiotherapie op verschillende manieren gebruikt worden:
Dankzij de recente radiotherapietoestellen is het mogelijk om zich zeer precies te richten op het te behandelen gebied. Dit verhoogt de kansen op succes van de behandeling, waarbij de bijwerkingen beperkt worden.
Radiotherapie kan ook gebruikt worden in combinatie met chemotherapie (radiochemotherapie) om elkaarseffecten te versterken. Die gecombineerde behandelingen van longkanker zijn zwaarder door de bijwerkingen van zowel de chemotherapie als de bestralingen.
Een radiotherapiebehandeling duurt over het algemeen 6 à 7 weken, op basis van één sessie per dag. Er worden momenteel studies uitgevoerd om na te gaan of andere toedieningsschema's de behandeling eventueel doeltreffender zouden kunnen maken.
Voor kleine tumoren bij moeilijk te opereren personen kan men een beroep doen op stereotactische radiotherapie. Voor deze techniek is geavanceerde apparatuur nodig die meerdere stralingsbundels verstuurt, die samenkomen ter hoogte van de tumor. De doeltreffendheid van de behandeling is gebaseerd op de precieze bepaling van het tumorvolume die een verhoogde stralingsdosis zal ontvangen. Een ziekenhuisopname is niet nodig, maar de procedure wordt toegepast in 3 à 5 sessies, met telkens enkele dagen tussen.
Een behandeling met radiotherapie heeft zowel kortetermijn- als langetermijnbijwerkingen. De eerste bijwerkingen zijn vaak van voorbijgaande aard en verdwijnen langzaamaan na het einde van de behandeling. De daaropvolgende bijwerkingen hebben vaak een permanent karakter.
Op korte termijn
Radiotherapie kan volgende bijwerkingen met zich meebrengen:
Deze bijwerkingen verdwijnen doorgaans na het einde van de behandeling.
Op lange termijn
Dankzij de technische vooruitgang en de verbeterde fysiologische kennis zijn de eventuele latere toxische effecten van de radiotherapie op de borstkas op dit moment zeldzaam. Desalniettemin zijn ze niet volledig verdwenen.
Het kan gaan om een chronische longontsteking (radiatiepneumonitis). Dit vertaalt zich door een meer en meer uitgesproken ademtekort in de maanden na het einde van de radiotherapie, een ontsteking en vervolgens een fibrose van het bestraalde longgebied. De behandeling ervan berust hoofdzakelijk op cortison.
Ook luchtweginfecties komen voor. Radiotherapie op de borstkas kan de longen verzwakken en vatbaar maken voor bronchitis en longontstekingen. Antibiotica en ademhalingskinesitherapie zijn doorgaans efficiënt. De jaarlijkse antigriepvaccinatie wordt ten zeerste aanbevolen nadat de volledige behandeling ten einde gelopen is.
Pleuritis (vocht in het borstvlies, vlies dat de long insluit) of pericarditis (vocht in het hartzakje, vlies dat het hart insluit) kunnen optreden, soms meerdere jaren na de radiotherapiebehandeling. Een pleurapunctie of pericardiale punctie kan noodzakelijk zijn om het vocht te verwijderen en te analyseren.
Dankzij de nieuwe radiotherapietechnieken, die veel nauwkeuriger zijn dan in het verleden, is het echter mogelijk om deze bijwerkingen beduidend te verminderen.
Lees hier meer over chirurgie in het algemeen.
In het geval van longkanker maakt men doorgaans gebruik van geneesmiddelen op basis van platinum. Over het algemeen worden ze gecombineerd met andere cytostatica en/of gerichte behandelingen. Een chemotherapieregime bestaat uit een aantal kuren, die afgewisseld worden met herstelperiodes. Het type van longkanker heeft een invloed op de keuze van de gebruikte geneesmiddelen.
Chemotherapie valt de sneldelende cellen aan, en dus zo ook de kankercellen. Maar chemotherapie kan ook inwerken op andere sneldelende cellen, zoals de cellen van het beenmerg, de mondslijmvliezen, de darmslijmvliezen en de haarwortels.
De effecten hangen af van het gebruikte geneesmiddel, van de dosis en van de duur van de behandeling. Ze kunnen zich vertalen in:
Deze bijwerkingen verdwijnen doorgaans na het stoppen van de behandeling. Veel van deze bijwerkingen, zoals het braken, kunnen voorkomen of behandeld worden met geneesmiddelen.
De chemotherapieën op basis van platinum (die dus vaak gebruikt worden bij longkanker), kunnen eveneens schade berokkenen aan de zenuwen (neuropathie). De gevolgen hiervan zijn gehoorverlies of symptomen ter hoogte van de handen en de voeten zoals pijn, een brandend gevoel, tintelingen, overgevoeligheid aan koude/warmte en een gevoel van zwakheid. Deze bijwerkingen verdwijnen doorgaans na het einde van de behandelingen van longkanker, maar kunnen zich voortzetten bij sommige mensen. In sommige gevallen is het nodig om de chemotherapiedosis te verminderen of om de behandeling uit te stellen of zelfs te stoppen.
Lees hier meer over chemotherapie in het algemeen.
Recente geneesmiddelen kunnen de kankercellen aanvallen door selectief te werk te gaan door middel van bepaalde sleutelfases in hun werking. Deze zogenaamde 'gerichte' behandelingen (soms ook biotherapieën genaamd) worden vaak gebruikt in combinatie met de klassieke chemotherapie. Recente studies hebben aangetoond dat niet alle kankercellen dezelfde 'doelwitten' bevatten voor gerichte behandelingen. Deze dienen dus geval per geval gekozen te worden, in functie van de biologische kenmerken van iedere kanker.
In het geval van longkanker doet men op dit moment doorgaans een beroep op erlotinib of op gefitinib, op voorwaarde dat een mutatie aanwezig is in een bepaald gen (genaamd EGFR). Andere gerichte behandelingen zijn nog steeds het voorwerp van klinische studies.
Deze geneesmiddelen worden over het algemeen gebruikt na chemotherapie, in het geval van recidief of zelfs wanneer de kanker zijn opmars voortzet ondanks de chemotherapie. Bij sommige tumoren met een bijzondere mutatie worden ze ingezet als eerstelijnsbehandeling. Deze geneesmiddelen worden toegediend in de vorm van tabletten.
Met de komst van de gerichte behandelingen is de hoop ontstaan dat deze geneesmiddelen, met een meer selectieve werking, geen bijwerkingen met zich zouden meebrengen. Dat is helaas niet het geval. Sommige van deze geneesmiddelen hebben zelfs intense reacties tot gevolg (allergieën, huidaandoeningen, etc.).
Het goede nieuws is echter dat deze bijwerkingen vaak een voorbode zijn van hun doeltreffendheid, wat niet het geval is bij chemotherapie. Enkele andere mogelijke bijwerkingen zijn: hoofdpijn, vermoeidheid, koorts en diarree.
Lees hier meer over doelgerichte therapie in het algemeen.
Laatst aangepast op: 10/10/2018