Als een patiënt met een of meer van de genoemde symptomen bij de arts komt, zal die eerst een lichamelijk onderzoek verrichten. Vaak zal de arts de patiënt adviseren ook het bloed te laten nakijken. Die onderzoeken kunnen aanwijzingen geven over mogelijke oorzaken van de klachten.
Daarna kan verder onderzoek nodig zijn. De patiënt krijgt dan een verwijzing naar een specialist. Dat kan een chirurg, een internist of een hematoloog zijn. Die zal eveneens een lichamelijk onderzoek en een bloedonderzoek laten verrichten.
Om met zekerheid vast te stellen of er sprake is van kanker of niet, is altijd cel- en weefselonderzoek nodig. Heeft de patiënt een gezwollen lymfeklier, dan kan voor celonderzoek een punctie of een biopsie worden verricht met het oog op een microscopisch onderzoek van de cellen. Bij patiënten zonder een gezwollen lymfeklier zullen, afhankelijk van de verschijnselen, verschillende onderzoeken nodig zijn. Die onderzoeken moeten uitwijzen waar in het lichaam een afwijking bestaat, die de klachten veroorzaakt. Vervolgens wordt weefsel verwijderd van de verdachte plaats om te bepalen of er sprake is van kanker of niet.
Bij een punctie worden cellen uit een gezwollen lymfeklier opgezogen. Dat gebeurt met een dunne naald. Verdoving is meestal niet nodig. De opgezogen cellen worden op een glazen plaatje uitgesmeerd. Vervolgens onderzoekt een specialist, een patholoog, de cellen onder de microscoop.
Voor een juiste diagnose heeft de patholoog meer weefsel nodig dan de enkele losse cellen die met een punctie zijn verkregen. Daarom moet ook een biopsie (= het heelkundig verwijderen van weefsel) plaatsvinden, uit de getroffen lymfeklier of het verdachte lymfeweefsel. Voor dat onderzoek krijgt de patiënt een vaak plaatselijke verdoving.
Aanvullende onderzoeken zijn nodig om vast te stellen hoever non-Hodgkinlymfoom zich heeft uitgebreid.
Op een röntgenfoto van de borstkas (thoraxfoto) zijn de longen afgebeeld. Daarop is te zien of er zich vergrote lymfeklieren in de buurt van het hart of de longen bevinden.
Een CT-scan geeft zeer gedetailleerde foto’s van de organen. Bij patiënten met een non-Hodgkinlymfoom zijn een CT-scan van de borstkas en de buik nodig. Soms kan een scan van de hals nodig zijn.
Dit onderzoek kan uitwijzen of er sprake is van zwelling van de lymfeklieren en waar ze zich bevinden. Tevens levert het onderzoek informatie op over de toestand van de milt en de lever.
Deze onderzoekstechniek maakt gebruik van magneetvelden. Daarmee kan de arts als het ware een “dwarsdoorsnede” van het lichaam van de patiënt maken. Op een computerscherm kan dan een eventueel gezwel en/of uitzaaiingen worden gezien.
Bij beenmergonderzoek wordt door middel van een punctie wat beenmerg van de patiënt weggenomen. Eerst wordt een plekje op het bekken met een injectie verdoofd. Dan prikt de specialist met een speciale holle naald doorheen het bot tot in het beenmerg om een kleine hoeveelheid merg op te zuigen.
Met dezelfde naald haalt men daarna een dun pijpje merg weg, de zogeheten biopsie. Het beenmerg wordt vervolgens onder de microscoop bekeken. Ondanks de anesthesie kan dit onderzoek een min of meer hevige pijn veroorzaken.
Met een echografie kan de grootte van de afwijkende lymfeklieren vastgesteld worden. Een echografie van de lever en de milt kan ook nodig zijn.
Dit onderzoek geeft beelden over de graad van celactiviteit in weefsels. Kankercellen hebben een versnelde stofwisseling wat op de PET-scan zichtbaar wordt. Bij een versneld metabolisme is de aandoening waarschijnlijk actief op die plaats. Is er geen versneld metabolisme, dan is er sprake van bijvoorbeeld niet-kankerachtig littekenweefsel.
In de keel- en neusholte van de patiënt bevindt zich lymfeklierweefsel dat aangetast kan zijn door de ziekte. Doorgaans krijgt de patiënt dan ook een verwijzing naar een neus-, keel- en oorarts die de keel- en neusholte van de patiënt onderzoekt.
Hier vind je alle info over het verloop van de verschillende onderzoeken.