Chemotherapie kan klachten veroorzaken zoals branderige en prikkende ogen. Patiënten met contactlenzen kunnen testen of de klachten verminderen als ze de lenzen uitdoen. Sommige cytostatica veroorzaken oorsuizen of kunnen (tijdelijke) beschadiging van het gehoor geven.
Sommige chemotherapieën en immuuntherapieën beïnvloeden tijdelijk de werking van de nieren en de lever. Bij de controle wordt hierop gelet door bloedstalen af te nemen. Je merkt zelf vrijwel niets van deze bijwerking. Maar als je last hebt van misselijkheid, braken of diarree, dan is het verstandig je arts te waarschuwen. Vooral als je minder dan gewoonlijk gaat plassen. Als de cytostatica van invloed zijn op de nier- of leverfunctie, dan zal de specialist de medicatie aanpassen of de chemokuur tijdelijk uitstellen.
Vrouwen die eerder in de menopauze komen, lopen meer risico op botontkalking (osteoporose). Bespreek met je arts hoe je de kans op botontkalking verkleint. Soms is het belangrijk om een botdichtheidsmeting te laten uitvoeren om te kijken of medicatie nodig is. Ook fysieke activiteit draagt bij aan de bescherming tegen botontkalking.
De ziekte en de behandeling kunnen leiden tot een andere beleving van seksualiteit. Meer informatie hierover vind je hier.
De kans op deze hematologische (van het bloed) problemen na een kankerbehandeling is erg klein maar bestaat wel. Meestal treden ze ongeveer een jaar na de therapie op, met een piek na 4 tot 6 jaar na de behandeling. Na 10 jaar is het risico vrijwel verdwenen. Het risico houdt verband met bepaalde vormen van chemotherapie.
Over het algemeen geldt: hoe minder of hoe korter cytostatica zijn gegeven, hoe kleiner de kans. Controle op het ontstaan van deze bijwerking is eenvoudig en kan plaatsvinden tijdens het polikliniekbezoek. Het bepalen van een bloedbeeld (celaantallen met celdifferentiatie) door bloedafname, is bijna altijd voldoende om de ontwikkeling van een beginnende leukemie te ontdekken.
Gebieden die bestraald zijn, blijven risicogebieden. Er kan enerzijds schade aan de bloedvaten in het bestraalde gebied optreden, of er kan zich een een nieuwe kanker ontwikkelen. Net als bij chemotherapie geldt hier een tijdsinterval: hoe langer geleden, hoe groter het risico op schade.
Het is belangrijk te weten waar op het lichaam een patiënt ooit bestraald is geweest. Ook de hoeveelheid bestraling speelt een rol: hoe meer, hoe groter het risico.
Het risico op late schade na zeer lage hoeveelheid is waarschijnlijk verwaarloosbaar klein. In sommige gevallen geldt ook een leeftijdsfactor. Sommige complicaties treden voornamelijk op bij jonge patiënten, andere juist bij ouderen.
Samenvattend zijn de volgende punten bepalend voor eventuele schade: