Het kankeronderzoek staat niet stil. De voorbije vijftien jaar zijn er naast de traditionele therapieën ook andere behandelingen van kanker ontwikkeld. Een paar voorbeelden:
Sommige kankercellen hebben op hun wand specifieke receptoren zitten, een soort sloten die de levensnoodzakelijke stoffen voor die cellen aantrekken. De chemo- en de radiotherapie maken geen onderscheid tussen gezonde en kwaadaardige cellen, maar de gerichte therapieën vallen alleen die tumorcellen aan, en blokkeren of vernietigen de receptoren.
Een tumor heeft energie nodig om te kunnen evolueren. Die energie vindt hij in het bloed, in de vorm van suiker en zuurstof. Om zich te voeden, vormt de tumor vanaf een bepaald stadium in en rondom zich nieuwe bloedvaatjes. Dat proces heet angiogenese. Angiogeneseremmers blokkeren dat proces waardoor de tumor zich niet kan voeden, en dus niet verder kan evolueren. Bij jongeren worden deze geneesmiddelen niet zo vaak gebruikt.
Bij de immunotherapie wordt het natuurlijke afweersysteem van het lichaam versterkt, zodat het de tumorcellen kan herkennen en uitschakelen. Er zijn twee grote groepen van immunotherapieën:
De immunotherapie heeft twee voordelen: er is geen ziekenhuisopname nodig en de behandeling heeft veel minder bijwerkingen dan bij chemotherapie. Voorlopig kan immunotherapie slechts bij een klein aantal types kanker worden toegepast.
Het idee achter gentherapie is eigenlijk heel eenvoudig: als een gen verantwoordelijk is voor een ziekte – kanker bijvoorbeeld – zou het vervangen van dat gen door een gezond gen in principe moeten volstaan om de ziekte vanzelf te laten genezen. Maar de techniek staat nog lang niet op punt. Bovendien is de doeltreffendheid ervan bij kanker nog niet bewezen.
©Vivio