Echografie werkt met geluidsgolven. Door de ‘echo’ (weerkaatsing) van de golven wordt het orgaan zichtbaar op een beeldscherm.
Voor de patiënt is een echografie een eenvoudig en niet-belastend onderzoek. Bij een echografie worden geen röntgenstralen gebruikt.
Een echografie kan beelden maken van organen of andere structuren. Een arts gebruikt de techniek om bijvoorbeeld eventuele uitzaaiingen in de lever, nieren of lymfeklieren in beeld te brengen.
Tijdens het onderzoek wordt op de huid van de patiënt een gel aangebracht, om de signalen beter te kunnen opvangen. De arts beweegt vervolgens met een apparaat, vergelijkbaar met een microfoon, over de gel. De bewegingen zijn te volgen op een beeldscherm, waarna de beelden digitaal worden vastgelegd.
Een transrectale echografie (met een sonde die in de anus ingebracht wordt) kan nuttig zijn om verdachte letsels in de prostaat te ontdekken en zo de juiste plaats voor biopsieën te bepalen. Soms vult een onderzoek met een scanner of een magnetische kernresonantie (ook wel NMR of MRI genoemd) de echografie aan.
Een transrectale echografie laat ook zien hoe diep een gezwel zich in de darmwand heeft genesteld, wat belangrijk is om het stadium van de ziekte te kunnen bepalen.
Dit onderzoek laat ook toe om afwijkingen en eventuele uitzaaiingen op te sporen in de lymfeklieren rond de dikke darm.
Echografie kan ook nuttig zijn om een tumor in de blaas op te sporen, en te zien hoe groot het mogelijke gezwel is. Dit onderzoek gebeurt bij een volle blaas. Normaliter wordt de echo gemaakt vanaf de buitenkant van het lichaam, maar het is ook mogelijk om aan de binnenkant van de blaasholte te kijken. Het echoapparaatje wordt dan met een cystoscoop in de blaas gebracht.
Een TVE wordt verricht met een lege blaas. Een sonde bedekt met condoom en gel wordt ingebracht in de vagina. Door de lichte druk van de sonde tegen de vaginawand wordt een beeld gevormd van de inwendige geslachtsorganen en de omliggende structuren.