Voor het intensief gebruik van pesticiden en de gevaren die hiermee gepaard gaan, zijn er alternatieven: gewassenbeheer, onderzoek naar natuurlijke pesticiden, de biotechnologie,…
In sommige landen zien we een terugkeer naar methodes die hun deugdelijkheid in de loop der jaren bewezen hebben, maar die door de komst van de pesticiden in de vergetelheid zijn geraakt. Een voorbeeld hiervan is de diversificatie van de culturen, die de invloed van insecten en ziektes terugdringt. Als je bijvoorbeeld maïs en aardnoten op het zelfde perceel plant, heeft dit een gevoelige daling van het smalbuikje, een maïsparasiet, tot gevolg. Volgens een andere beproefde methode plan je de oogst in een periode waarin weinig parasieten voorkomen. Sommige landbouwers grijpen terug naar de zogenaamde valstrikculturen. Deze kleine culturen, de voorlopers van de eigenlijke cultuur, hebben als doel om de parasieten aan te trekken. Daarna worden ze vernietigd.
Dit onderzoek heeft als doel om natuurlijke pesticiden te vinden die de parasieten doeltreffend bestrijden maar die bio-afbreekbaar zijn of niet of weinig toxisch zijn. Recent onderzoek op dit vlak heeft geleid tot de ontdekking van een nieuw type alcaloïde met een eenvoudige formule die bijna identiek is aan die van suikers (glucose, mannose, fructose), en waarbij een stikstof de zuurstof in de kern vervangt. Dit type alcaloïde zijn extracten uit verschillende planten en hebben als gemeenschappelijke eigenschap dat ze door chemische reacties de plaats van de overeenstemmende suiker innemen. Zo dringen ze de glycosydasen binnen, een groep van enzymen die optreden bij het metabolisme van de gluciden. De glycosidasen moeten op hun beurt de glycosiden van de insecten aantasten, maar niet die van de mens. Dit is de voorwaarde waaraan ze moeten voldoen om als biologisch insecticide gebruikt te kunnen worden. Wel moet nog onderzocht worden of ze geen ongewenste neveneffecten op andere niveaus hebben.
De biotechnologie zal het rendement van teelten zeker verhogen. Deze aanpak krijgt vandaag veel media-aandacht maar blijft het onderwerp van controverse. Met biotechnologie wordt de productie van transgenetische planten bedoeld, d.w.z. planten die met een of meerdere genen van een andere soort (plant, bacterie, dier) verrijkt zijn. De techniek bestaat intussen zo’n twintig jaar en is gebaseerd op het knippen van een DNA-deeltje uit het donororganisme dat het gewenste gen draagt. Dankzij een ‘vector’ kan dit gen aan het DNA van de gastplant ‘kleven’. De getransformeerde cel vormt een organisme dat genetisch gewijzigd is. Als toepassing citeren we de aanmaak van menselijke hormonen zoals insuline en het groeihormoon met behulp van micro-organismen.
Transgenetische planten worden dus gecreëerd om het rendement te verbeteren. Door een welbepaald voedend element toe te voegen, een grotere resistentie tegen insecten, onkruidverdelgers of een meer vijandige omgeving voor parasieten kan hun productie opgedreven worden.
Transgenetische planten ondergaan talrijke tests op toxiciteit vooraleer ze gecommercialiseerd worden. Toch blijven er twee belangrijke vragen: wat voor impact op lange termijn zullen deze planten op onze gezondheid hebben, en welke zijn de gevolgen van het verspreiden van deze genen in het milieu. Op dit moment hebben we op geen van beide vragen een antwoord.